De dolhoogte is te meten door de lat over de boorden te leggen en de hoogte tot het hoogste punt van het ligvlak te meten en de hoogte van de lat boven het bankje diepste punt van het bankje hierbij op te tellen. Indien de waterverplaatsing van het schip bij de ploeg past, stelt men de hoogte van de dol op ongeveer 17 cm af. De afstelling wordt op het water gecontroleerd en zodanig bijgesteld dat de roeier:

  • ongeveer een blad ruimte boven het water heeft als de hendels op de dijen rusten. De bladen staan hierbij verticaal.
  • effectief kan bijhalen.

Bij roeiers met korte ruggen en dikke dijen kunnen deze twee voorwaarden met elkaar in conflict komen. Probeer dan een gulden middenweg te vinden.

Bij scullboten stelt men stuurboord 1 tot 2 cm hoger af dan bakboord. Dit uiteraard omdat scullers links boven rechts roeien.